Vanuit het Bouwbesluit worden verschillende eisen gesteld aan bouwwerken, zo ook aan vloerafscheidingen. Er worden eisen gesteld aan de mogelijke overklauterbaarheid van deze constructies. In dit artikel zoomen we verder in op een situatie waarbij we tijdens technische beoordelingen en bij bouwplaatsbezoeken constateren dat er wordt afgeweken van de eisen omtrent de overklauterbaarheid van vloerafscheidingen.
De situatie waar het om gaat is hieronder afgebeeld. Het gaat om spijlenhekwerken rondom trapgaten waarop een leuning wordt bevestigd.
In afdeling 2.3 Afscheiding van vloer, trap en hellingbaan van het bouwbesluit zijn de eisen over vloerafscheidingen vastgelegd. In deze afdeling zijn in artikel 2.20 eisen gesteld aan de overklauterbaarheid van vloerafscheidingen, dit artikel luidt als volgt:
Artikel 2.20 Overklauterbaarheid, lid 1
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.17 of een constructieonderdeel dat, installatie die of onderdeel van een installatie dat aan of naast een dergelijke afscheiding is geplaatst, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een vloer, een tredevlak of een vloer van een hellingbaan.
Volgens dit artikel mag een vloerafscheiding geen mogelijkheid hebben tot overklauteren tussen een hoogte van 200 mm en 700 mm boven de vloer. De leuning in de bovenstaande afbeelding is aangebracht, vanaf de vloer gezien, in de hoogte tussen de 200 mm en 700 mm boven vloerniveau; daarom wordt deze leuning aangemerkt als mogelijkheid tot overklauteren.
Het maakt in deze beoordeling niet uit dat de leuning zich niet direct boven de verdiepingsvloer bevindt. Uit artikel 2.19 lid 3 van het Bouwbesluit blijkt namelijk dat vloerafscheidingen zich zelf ook voor het vloerveld kunnen bevinden, daar vanuit gaande kan een opstapmogelijkheid voor overklauteren zich ook voor het vloerveld bevinden.